Snelwandelen kun je het niet noemen, maar in vergelijking met mijn medestoepgebruikers op de Oude Gracht, marcheer ik over het wegdek. Slenteraars zitten in het voorportaal van de dood, hoorde ik een vrouw ooit op de radio zeggen. De zich traag voortbewegende mens, irriteerde haar. Ik herken dat. Links en rechtsom haal ik het drentelende en flanerende publiek in. De volgepakte, bedrijvige gracht is veranderd sinds ik hier ben weggegaan.
Elf jaar heb ik in deze stad gewoond. In het begin onwennig. De botte manier van spreken, niet onaardig bedoeld, was ik niet gewoon. De geuren om me heen waren zo anders. Thuis rook het naar de veevoederindustrie gecombineerd met de zoete lucht van de Marsfabriek. Hier rook het naar uitlaatgassen en gebrande koffie van Douwe Egberts. Met een kaart in de hand vond ik mijn weg naar college op het Lucas Bolwerk. Op een oude krakkemikkige, doortrappende fiets ben ik de Oude Gracht ontelbare keren afgereden. Het mooie stuk begon voor mij voorbij de Oosterkade, waar in die tijd nog garages en werkplaatsen gevestigd waren. Nu zitten er trendy restaurantjes. Via de Twijnstraat kwam ik de Oude Gracht op. De kapperszaak waar ik altijd naar toe ging is verdwenen. De balletschool, lang een veilig toevluchtsoord, is omgetoverd tot een luxe woonhuis. Het grootste gedeelte van de winkeltjes is getransformeerd naar vintage of tweede hands. Alleen Galerie Morren, die vlak voordat we de stad verlieten, zijn deuren opende, is nog een vertrouwd punt.
De stad heeft mij destijds gevormd. De goede herinneringen zijn zonneklaar. Vertrouwd met vrienden, raakte ik thuis.
Ik snel voort naar de plaats van bestemming in een kelder aan het water en moet aan Tineke Schouten denken die sprak over Utereg me stadsie.
Deze stad voelt opnieuw onwennig. Ook ik ben veranderd. Het is mijn stadsie al lang niet meer.
Dorrit